→ De Populairste Engelse Woorden 751 - 800 → Börja lära dig / Ladda ner MP3 Flashcards

Fråga		Svar
short This scarf is too short. börja lära sig		kort Deze sjaal is te kort.
happening Present participle van "to happen"; of "what's going on here?" What's happening here? börja lära sig		aan de hand zijn Wat is er aan de hand?
afternoon I have guitar classes in the afternoon. börja lära sig		na de middag Ik heb gitaarlessen na de middag.
soul Do you believe that people have souls? börja lära sig		de ziel Geloof je dat mensen zielen hebben?
paid Past simple en past participle van "to pay" I paid for everything. börja lära sig		betaald Ik heb alles betaald.
station Where is the train station? börja lära sig		het station Waar is het treinstation?
simple Simple advices are the best. börja lära sig		simpel Simpele adviezen zijn het best.
bag What is in your bag? börja lära sig		de tas Wat is in je tas?
fish I had fish for dinner. börja lära sig		de vis Ik had vis voor de avondeten.
date What date is it today? börja lära sig		de datum ook: "de date" Welke datum is het vandaag?
rich Rich men are more attractive. börja lära sig		rijk Rijke mannen zijn aantrekkelijker.
broke Past simple van "to break" He broke the window. börja lära sig		brak, braken Hij brak de raam.
miles I was a thousand miles from home. börja lära sig		mijlen Ik was duizend mijlen van thuis.
during I slept during the whole flight. börja lära sig		gedurende, tijdens Ik sliep tijdens de hele vlucht.
ring He bought me a ring. börja lära sig		de ring Hij heeft mij een ring gekocht.
hasn't has + not; he, she, it He hasn't got any friends. börja lära sig		heeft niet, heeft geen Hij heeft geen vrienden.
choice It's your choice. börja lära sig		de keuze Dat is jouw keuze.
bank I have to go to the bank. börja lära sig		de bank Ik moet naar de bank.
to relax You have to relax a bit. börja lära sig		zich ontspannen, tot rust komen Je moet je een beetje ontspannen.
except I like fruits except bananas. börja lära sig		behalve Ik hou van vruchten behalve bananen.
attack We are planning another attack. börja lära sig		de aanval We plannen een volgende aanval.
to join Can I join you? börja lära sig		mee... Mag ik met jullie mee?
wedding I'd like to invite you to my wedding. börja lära sig		het huwelijk de ceremonie (bijv. in de kerk) Ik wil jou graag voor mijn huwelijk uitnodigen.
worried I'm worried about my future. börja lära sig		ongerust, bezorgd Ik ben bezorgd om mijn toekomst.
table The breakfast is on the table. börja lära sig		de tafel Het ontbijt is op de tafel.
completely I'm completely exhausted. börja lära sig		helemaal Ik ben helemaal uitgeput.
across We swam across the river. börja lära sig		over We zwommen de rivier over.
paper Can you pass me a sheet of paper? börja lära sig		het papier Kan je me een blad papier geven?
star There is only one star in the sky tonight. börja lära sig		de ster Er is maar één ster aan de hemel.
message Send me a message. börja lära sig		het bericht Stuur mij een bericht.
pleasure I did this with great pleasure. börja lära sig		het plezier Ik heb dat met veel plezier gedaan.
dude Dude, where were you? börja lära sig		de kerel Kerel, waar was je?
building What's in this building? börja lära sig		het gebouw Wat is in dit gebouw?
watching Present participle van "to watch" I'm watching a movie. börja lära sig		kijken Ik ban naar een film aan het kijken.
to stick to We have to stick to our plan. börja lära sig		blijven bij We moeten aan ons plan ons houden.
dangerous This city is dangerous. börja lära sig		gevaarlijk Deze stad is gevaarlijk.
America America is beautiful. börja lära sig		Amerika Amerika is mooi.
meant Past simple en past participle van "to mean" He meant something else. börja lära sig		bedoelde, bedoelden ook: "betekende", "betekenden" Hij bedoelde iets anders.
round The ball is round. börja lära sig		rond De bal is rond.
honour It's an honor to meet you, sir. börja lära sig		de eer Het is een eer om kennis met u te maken.
fair It's not fair! börja lära sig		eerlijk, fair Het is niet fair!
hungry bijvoeglijk naamwoord Are you hungry? börja lära sig		honger hebben Heb je honger?
the middle The boy in the middle is my brother. börja lära sig		het midden De jongen in het midden is mijn broer.
thinks he, she, it He thinks he knows everything. börja lära sig		denkt Hij denkt dat hij alles weet.
buddy He's my buddy! börja lära sig		de makker Hij is mijn makker!
lying Present participle van "to lie" Stop lying! börja lära sig		liegen Stop met liegen!
unless I won't help you unless you pay me. börja lära sig		tenzij Ik zal je niet helpen tenzij je me betaalt.
drunk I'm sorry, I was drunk. börja lära sig		dronken Sorry, ik was dronken.
instead of He invited her instead of me. börja lära sig		in plaats van Hij nodigde haar uit in plaats van mij.
government There are few women in our government. börja lära sig		de regering Er zitten weinig vrouwen in onze regering.

De populairste Engelse woorden 751 - 800

Du måste vara inloggad för att skriva en kommentar.

mer